
Het doel van dit artikel is om een beter begrip te geven van de ideologische frictie tussen het beleid en de praktijk van ‘inclusief onderwijs’ in Bangladesh. Ondanks de uitgesproken inzet van de regering voor een mensenrechtenagenda, heeft de afhankelijkheid van haar post-onafhankelijkheid van patroon-cliëntrelaties – en publiek-private partnerschappen in recentere tijden – haar vermogen om krachtige hervormingen door te voeren verzwakt. Zoals we hier betogen, heeft de invoering van een neoliberale vorm van economische rationaliteit in de goederen- en dienstensector van Bangladesh ertoe geleid dat de filosofie van ‘vooruitgang’ nu volledig in strijd is met de filosofische premissen van ‘inclusie’. Ondanks de “onmogelijkheid” om een “dikke” theorie van inclusie in Bangladesh uit te voeren, stellen we niettemin dat het mogelijk is om de “dunne” theorie die standaard is ontstaan, te “verdikken”. Het probleem van het creëren van een nieuwe cultuur van wederzijds respect – in plaats van onverschilligheid – is een breder cognitief-perspectivisch probleem dat een volledige herbeoordeling van onze relationele en waarderingsgevoeligheden vereist.